De Leidse hoogleraar Klassieke Talen John Bake (1787-1864) ontvlucht in de zomer van 1830 het universitaire milieu in gezelschap van zijn academische vrienden Hamaker en Geel. Gedurende twee en een halve maand zwerven zij gedrieën per koets of te voet door Duitsland, Zwitserland en Noord-Italië. Onderweg houdt Bake een reisjournaal bij, bedoeld voor zijn vrouw die om gezondheidsredenen niet mee kon. In totaal schrijft hij een zeventiental persoonlijk getinte reisbrieven, bol staand van enthousiaste natuurbeschrijvingen en gedetailleerde verslagen van zijn wederwaardigheden. De reislust wordt echter in steeds sterke mate getemperd door heimwee naar huis. Om die reden zal Bake uiteindelijk zelfs voortijdig zijn reis afbreken.*
Dit is nou typisch zo’n tekst die in het enthousiasme van het maken van een goedlopende reeks (Griffioenreeks) aan de reeks wordt toegevoegd, maar voor de meeste lezers niet interessant is. De spanning (aangekondigd in de flaptekst als de groeiende heimwee) is ver te zoeken, de beschrijvingen zijn uitgebreid, maar niet uitzonderlijk. Dit boek zit op het niveau van een gemiddeld vakantieverslag van een saaie oom en tante, maar dan zonder de foto’s…
*Bron: flaptekst Reisbrieven