Minister-president Balkenende sprak in 2006 over de Nederlandse VOC-mentaliteit. Hij kreeg op die opmerking ontzettend veel kritiek. Voltaire beschrijft in zijn Candide in 1759 al hoe de Nederlanders met hun ‘handelswaar’ omgingen:
‘Ja, mijnheer,’ zei de neger. ‘Dat is hier de gewoonte. Al wat wij aan kleren krijgen is twee keer per jaar een linnen onderbroek. Als we in de suikerfabriek werken en onze vinger in de moelen komt, hakken ze onze hand af; als wij willen weglopen, dan hakken ze ons been eraf. Dat is me allebei overkomen. Tegen die prijs eten jullie suiker in Europa. En toch, toen mijn moeder mij op de kust van Guinee voor tien Patagonsiche daalders verkocht, zei ze tegen mij:
“Lieve jongen, houd onze fetisjen in ere en bid altijd tot hen, ze zullen je een gelukkig leven schenken. Je hebt de eer slaaf te worden van onze blanke meester, en je maakt er je vader en je moeder gelukkig mee.” Ach of ik hén gelukkig heb gemaakt, weet ik niet, maar mij hebben ze dat in elk geval niet. De honden, de apen en de papegaaien zijn er duizend keer beter aan toe dan wij. De Hollandse predikanten die mij hebben bekeerd, zeggen elke zondag tegen me dat we allemaal – blank of zwart – kinderen van Adam zijn. Ik ben geen genealoog, maar als die predikanten de waarheid spreken, zijn wij allemaal achterneven van elkaar. Nou, u zult toch moeten toegeven dat je gewoon niet gemener met je familie kunt omgaan.’
Uit: Voltaire, Candide of het optimisme, p. 69.