Het gevleugelde woord beschrijft de Nederlandse literatuur in der periode 1400-1560. Deze werd in deze periode volwassen. Literatuur werd gedrukt in grotere oplagen en werd een product voor de vrije markt. De literaire tekst als afzonderlijke (kunst)vorm was geboren.
Waar ik Van Oostroms Stemmen op schrift, fantastisch vond en Brems Altijd weer vogels die nesten begonnen, vind ik dit tweede deel goed, maar niet op alle punten. De individuele hoofdstukken en onderwerpen zijn interessant, verhelderend en verdiepen en verbreden veel van de kennis die ik in mijn studie al had opgedaan. Wat dit boek vooral bereikt heeft is dat mijn beeld van de overgang van vroege via late middeleeuwen naar beginnende Renaissance in mijn beeld sterk genuanceerd en verfijnd is. Ook heb ik een veel beter beeld gekregen van de werking van literatuur in de opkomende steden en heeft de overgang van een orale en handschriftcultuur naar de periode van de boekdrukkunst een veel minder abrupt karakter gekregen. Kortom: veel waardevolle kennis en inzichten.
Wat mij tijdens het lezen stoorde en zelfs steeds meer is gaan storen zijn twee dingen. Ten eerste gaat Pleij uit van een behoorlijke portie voorkennis, vooral wat betreft teksten en hun inhoud. Een goed voorbeeld hiervan (maar er zijn er meer te geven) zijn “de negen besten”. Deze negen helden worden verschillende keren aangehaald door het boek, maar pas op pagina 598(!) wordt uitgelegd wie deze helden waren. En dan heb ik met dit begrip nog geluk: er zijn genoeg teksten en begrippen die geen nadere uitleg krijgen.
Het tweede punt waar ik mij aan heb gestoord is het lijken te ontbreken van enige vorm van eindredactie. Er zitten diverse herhalingen in en de momenten waarop zaken wel en niet nader worden toegelicht lijken volledig willekeurig. Het lijkt er bijna op dat niemand voor publicatie het hele boek van A tot Z gelezen heeft om te zien of alle hoofdstukken wel logisch op elkaar volgen. Daardoor heeft het boek soms bijna iets van een raamvertelling door verschillende auteurs.
Deze twee zaken, gecombineerd met het complexe taalgebruik van Pleij met redelijk wat jargon maakt het boek zeker niet voor een groot publiek, waar Van Oostroms deel dat veel meer was. Pleij is dan ook meer een hoogleraar, waar ik Van Oostrom al omschreef als geschiedenisdocent.
Dan nog enkele opmerkingen per hoofdstuk: de eerste twee hoofdstukken zijn soms lastig te volgen door de vele tijdsprongen. Wel bieden de eerste hoofdstukken goede kaders voor verdere lezing en leiden ze langzaam naar de meer concrete onderwerpen en teksten.
De hoofdstukken vijf en zes over mystiek, devotie en allegorie blijven door het onderwerp erg lastig te volgen. Pleij had wat meer kunnen doen om het onderwerp nog inzichtelijker te maken, maar het zijn prima hoofdstukken.
De hoofdstukken vier, zeven en tien over toneel brachten mij tot de verzuchting dat het jammer is dat het gebied van de literatuur van na 1600 zo verengd is tot enkel poëzie en proza. Toneel is volledig afgescheiden (evenals liederen en ander tekstmateriaal dat is) en je kunt je afvragen of we ons niet hebben overgespecialiseerd. Deze vraag is door Pleij echter beantwoord in het laatste hoofdstuk. Ik kom daar zo op terug.
De hoofdstukken twaalf, dertien en veertien over de boekdrukkunst vond ik de leukste en interessantste van het boek. Pleij maakt eenvoudig en duidelijk zichtbaar hoe de boekdrukkunst zich heeft ontwikkeld en welke invloed dat had op de literaire wereld van rond 1500. Wellicht de best geschreven hoofdstukken van het boek.
Het slechtste hoofdstuk daarentegen was het 17e hoofdstuk. Het hoofdstuk is onsamenhangend: het biedt een potpourri aan onderwerpen zonder dat de titel van het hoofdstuk de lading dekt. Op zich geen oninteressante materie, maar het lijkt wel of alles wat bij de ontwikkeling van het boek in het bakje ‘overige’ terecht is gekomen in dit hoofdstuk is gestopt.
Het slothoofdstuk, ‘Het gevleugelde woord’, beantwoord veel kritische vragen die bij het lezen bij mij opkwamen. Onder andere de scheiding tussen cultuur-, theater- en literatuurwetenschap die de periodes na 1600 behandelen komt hier aan de orde. Goed onderbouwd balt Pleij alles wat hij in de voorgaande 700 pagina’s heeft beschreven samen. Een mooi slot aan dit erg interessante boek, zij het met wat rafelrandjes.