“Als je soms verdrietig bent, loop langs de rivier. Praat met de rivier. Hij neemt je verdriet mee.”
“Ik wil niet klagen, maar ik voel een steen in mijn keel,” zei Aga Djan tegen de rivier.
Zijn ogen brandden, een traan liep over zijn wang en viel op de grond. De rivier pakte de traan, nam hem stil in het donker mee en liet het niemand weten.
Uit: Kader Abdollah, Het huis van de moskee, p. 203