Op zijn vierentwintigste is Benjamin al een half leven wees. Een groot schuldgevoel heeft hem naar het buitenland gedreven, waar hij de tijd doorbrengt in gezelschap van toevallige vriendinnen en zijn eigen gedachten. Met onderkoelde humor vertelt hij over zijn leven en de mensen die daarin een belangrijke rol hebben gespeeld. Over Lotte, die op een dag zijn leven binnendenderde als een vrachtwagen een benzinestation. Over zijn vader, die hij nooit heeft gekend maar op wie hij erg lijkt – volgens mensen die zijn vader hebben gekend. En over zijn moeder, die hij wel heeft gekend, maar veel te kort. En over oom Otto, die nooit over zijn verleden praat. Tot hij op een dag begint te vertellen. Daarna verandert alles.
Mensen die ik ken die mijn moeder hebben gekend is een mooi debuut, maar wel één die flink wat doorzettingsvermogen kost. Het boek begint ontzettend fragmentarisch, té fragmentarisch zelfs. Allerlei losse eindjes worden je door de schrijver toegeworpen en je kunt er alleen maar in verstrikt raken. Langzaam, té langzaam, komen die lijntjes echter bij elkaar en vormen een mooi verhaal. Pas als oom Otto begint te praten, valt alles op zijn plaats en ontstaat er een geheel waar je wel met een tevreden gevoel op kunt terugkijken.
Het lezen van Lubachs debuut is alsof je een vaas die in duizenden stukjes is gebarsten weer in elkaar gaat lijmen. Eerst kost het je ontzettend veel moeite om de eerste stukjes aan elkaar te passen, maar langzaam ontstaan er fragmenten die herkenbaar worden en uiteindelijk vormen ze weer een mooie vaas. Toch vergt het boek zoveel uithoudingsvermogen dat ik het drie sterren meegeef: niet omdat de schrijver niet goed is, maar de lezer er ook goed voor moet zijn.